14. De grondsoort bepalen

13. De verhouding tussen de minerale deeltjes

Er zijn meerdere manieren om te bepalen welke grondsoort (textuur) je hebt.

Strokentest

Foto's: University of California, Davis

De strokentest is heel simpel: je neemt een handje grond en kneedt dit even (eventueel een beetje vochtig maken). Vervolgens probeer je er een strook van te maken tussen duim en wijsvinger. Hoe langer de strook wordt, hoe zwaarder de grondsoort:

  • wordt de strook meer dan 5 centimeter, is het klei;
  • wordt de strook langer dan 2,5 cm maar korter dan 5 cm, is het een kleileem;
  • wordt de strook korter dan 2,5 cm, is het een leemtype.
  • als je helemaal geen strook kunt maken, is het zand. Zand ken je wel van de zandbak en het strand: je kunt de korrel tussen je vingers voelen.

Jampottest

De jampottest is ook simpel, maar duurt meestal meer dan 24 uur. Hij is wel nauwkeuriger, maar de vraag is of je het wel zo nauwkeurig wilt weten. Hij is wel heel leuk om aan kinderen te laten zien. Foto: bron onbekend.
  • Neem een jampotje zonder etiket en met rechte wanden en vul deze voor de helft met grond uit je tuin. Neem daarvoor een mengsel uit de bovenste 30 cm.
  • Vul het potje voor ongeveer driekwart met water.
  • Nu is het een kwestie van schudden: na ongeveer 10 minuten zijn de bodemdeeltjes goed losgekomen.
  • Nu zet je het potje op een plek waar hij niet meer verstoord wordt; dus niet op een wankele tafel.
  • Na ongeveer anderhalve minuut zie je dat het grove zand bezonken is. Eventueel kun je een streepje op het potje zetten, omdat de scheiding met silt onduidelijk kan zijn als er naast grof zand ook fijn zand in je monster zit.
  • Na ongeveer anderhalf uur is de silt bezonken. Deze deeltjes zijn veel kleiner, dus die blijven langer zweven in het water. Ook hier kun je een streepje zetten, als je wilt.
  • De klei duurt het langst: dat kan meer dan 48 uur duren, afhankelijk van het type klei. Maar het water wordt op een gegeven moment helder en meestal kun je dat twee of drie lagen onderscheiden. Soms heb je alleen klei, of alleen zand, maar dat wist je dan waarschijnlijk van tevoren.

Nu is het een kwestie van meten. De dikte van de laagjes moet je omrekenen naar drie percentages. Om die te weten te komen, heb je deze formule nodig:

f/t*100

Daarbij staat f voor de dikte van de fractie in cm en t voor het totaal van de drie fracties in cm. Dus stel dat je 6 cm zand hebt, 3 cm silt en 1 cm klei, dan is het totaal 10 cm (in werkelijkheid zijn het waarschijnlijk geen afgeronde getallen, maar dit rekent lekker makkelijk).

  • zand: 6/10*100 = 60%
  • silt: 3/10*100 = 30%
  • klei: 1/10*100 = 10%

Nu kun je de percentages invullen op een textuurdriehoek, zoals hieronder. Wat je met deze nieuw verworven kennis aan kunt vangen leer je in het volgende artikeltje.

Een textuurdriehoek. Illustratie: USDA

15. De voor- en nadelen van de verschillende fracties