Elke grondsoort heeft bepaalde eigenschappen:
- Zand is meestal relatief grof, zodat er ruimte tussen de korrels zit. Dit zorgt ervoor dat water en lucht makkelijker de bodem kunnen binnendringen. Een zandbodem is ook beter bestand tegen betreding: een zandbodem verdicht minder snel. Hoe meer fijn zand er tussen zit, hoe gevoeliger voor verdichting je bodem zal zijn.
- Kleibodems zijn meestal heel vruchtbaar, hoewel je ook minder vruchtbare kleimineralen hebt. Als er onvoldoende organisch materiaal in de bodem zit, plakken de kleideeltjes aan elkaar en vormen harde kluiten. Het is dus zaak het bodemleven continu te voeden om de structuur op peil te houden.
- Leembodems bevatten zand, silt en klei in een bepaalde verhouding. Zo heb je de voordelen van zand en klei, maar niet de nadelen. Een ideale bodem bestaat voor 15-40% uit klei en voor 40-50% uit zand (de rest is dan silt).
De grondsoort die je hebt, daar zul je het mee moeten doen. Je kunt de kwaliteit ervan wel verhogen door organisch materiaal toe te voegen (daar kom ik zeker op terug!). Ook kun je grond aanvoeren, maar daar kleven ook risico’s aan:
- Als je klei bovenop zand aanbrengt, verwacht je waarschijnlijk dat de klei goed zal draineren: het water gaat immers sneller stromen als het bij het zand komt? Toch is dit niet zo. Door de capillaire werking gaat het water pas stromen als de laag klei helemaal verzadigd is. Zo zit je dus altijd met een te natte bodem.
- Een oplossing kan zijn om de klei door het zand te mengen, maar dan kan het in beton veranderen. Als je dit toch wil doen, kun je ongeveer 20% compost toevoegen aan de klei. Dit voorkomt die betonvorming. Ook kun je de klei toevoegen aan de composthoop. Sommige mensen laten hun composthoop voor wel 10% uit klei bestaan!