← 16. Het verdwijnen van bodemdeeltjes
Een kenmerk van ecosystemen is dat er veel diversiteit is. En die diversiteit neemt, als het goed is, steeds verder toe. Mogelijk zijn er een biljoen verschillende organismen op Aarde. Dat is natuurlijk onnoemelijk veel, maar het gaat niet alleen om soorten. Er zijn verschillende functiegroepen en om een goed functionerend systeem te hebben, moet er voor elke functie meerdere organismen zijn die die functie vervullen. Ook zijn er zogenoemde sleutelsoorten. Die vervullen cruciale functies. Als die verdwijnen, kan dat een ecosysteem drastisch veranderen. Het terugbrengen (of terug laten komen) van zo'n sleutelsoort kan een onvoorstelbaar effect hebben. Bekijk deze video maar eens, een wijze les van slechts vierenhalve minuut:
Invasieve exoten
Ook kunnen invasieve soorten een ecosysteem drastisch doen veranderen omdat ze de diversiteit verlagen. Exoten zijn soorten die hier niet van nature thuishoren en geen natuurlijke vijanden hebben. Het introduceren van hun natuurlijke vijanden kan weer nieuwe problemen veroorzaken, omdat die ook invasief kunnen zijn. In Noord-Amerika waren er geen wormen, maar de kolonisten hebben die meegenomen (in de kluit van planten en bomen). Ook bij vissers ontsnapt er wel eens wat. Die wormen ontwrichten daar ecosystemen doordat ze de strooisellaag veel sneller verteren dan normaal. In Europa doet de platworm juist weer zijn intrede door potplanten. Die eet de inheemse wormen op en heeft hier geen vijanden.
Het werkt ook de andere kant op: als er weinig diversiteit is, kan een soort makkelijker invasief worden, omdat de kans dat een ander organisme hem in toom houdt kleiner is.
Lees er meer over in mijn artikel Inheems, exoot, of invasief?
De biodiversiteit verhogen: vertrouwen op de natuur
Diversiteit is er niet zomaar. In een ecosysteem zitten niches: plekken waar bepaalde organismen kunnen leven. Hoe meer niches, hoe meer biodiversiteit. Hoe meer diversiteit, hoe meer veerkracht.
Een mooi voorbeeld komt van een boer met een boomgaard. Zijn bomen waren altijd ziek en er waren altijd plagen. Hij was het zo zat dat hij de boomgaard omver wilde zagen. Omdat hij het druk had, bleef dat klusje vijf jaar liggen. Toen hij na vijf jaar de kettingzaag pakte om de bomen omver te halen, moest hij eerst het onkruid weghalen; dat stond inmiddels manshoog. Toen hij bij de bomen kwam, bleken deze kerngezond te zijn. Er was een complex ecosysteem ontstaan waar eerst een monocultuur aan bomen stond. Al die verschillende planten trokken nuttige insecten en vogels aan en in de bodem konden de schimmelnetwerken zich ongestoord ontwikkelen.
Ongestoord is hier het toverwoord: de illusie van controle zal de planeet steeds verder uit balans brengen. Elke keer dat wij ergens een ingreep doen zonder het systeem volledig te begrijpen, verstoren wij iets. En aangezien systemen altijd te complex zijn om te kunnen bevatten, is elke ingreep een verstoring. Als we toch een ingreep doen, moet deze zo klein mogelijk zijn en moeten we blijven observeren wat er gebeurt. Als je computer goed werkt, ga je hem niet openschroeven om er voor de zekerheid een paar extra processoren in te solderen. Misschien zet je er wat geheugen bij, maar ook dan haal je niet de hele computer uit elkaar. Tenzij je precies weet wat je doet en waarom.
Bij een computer is dat goed te doen, maar bij complexe ecosystemen is dat onmogelijk. De bodem is zo'n complex ecosysteem. En toch zetten hele massa's mensen er vrolijk de spa, frees of ploeg in, want dat staat netjes. Wat de consequenties zijn, weten we niet -- we doen het gewoon, want iedereen doet het. In een handje tuingrond kunnen meer organismen leven dan er mensen op Aarde zijn. Al die organismen hebben een niche gevonden en zijn onderdeel van het bodemvoedselweb: een samenwerkingsverband van talloze micro-, meso- en macro-organismen waarvan de complexiteit zo onvoorstelbaar is, dat wij het niet kunnen aansturen. Het is een zelforganiserend geheel.
Onze 'reguliere' landbouw zit in een neerwaartse spiraal omdat er verschillende bekrachtigende feedbackmechanismen actief zijn. Om even te beginnen met de Groene Revolutie (het na de Tweede Wereldoorlog op grote schaal gebruiken van kunstmest): bodems bevatten van nature grote hoeveelheden koolstof en relatief weinig stikstof. De verhouding zou ongeveer 10:1 moeten zijn. De natuur is niet gewend aan grote hoeveelheden stikstof; de meeste planten, schimmels en dieren kunnen daar niet tegen en verdwijnen dus.
We zitten momenteel in de zesde uitstervingsgolf. Elke dag verliezen we honderd tot tweehonderd soorten. De oorzaken zijn bijna allemaal antropogeen; ze zijn door mensen veroorzaakt. Industriële landbouw (kunstmest, pesticiden, waterverbruik), plastic (hormoonverstoorders, microplastics), biomassaverbranding, kerncentrales, bio-industrie (kap van regenwouden, stikstofdepositie, drijfmestinjectie), klimaatverandering, verzuring van de oceanen, technologieverslaving, zeeschepen (zwaveluitstoot), olie-industrie (winning, transport en verbranding), betonindustrie (CO2-uitstoot en zandverbruik) … De lijst is langer dan de lijst met industriële activiteiten.
Om biodiversiteit te behouden is het noodzakelijk om de stikstofuitstoot tot een minimum te beperken, te stoppen met het gebruik van vergif, kunstmest, de ploeg en alle andere industriële technieken. Het fijne is, dat we daarmee ook onze eigen gezondheid terugwinnen. Ook moeten we weer leren vertrouwen op complexiteit en snappen dat een monocultuur van Engels raaigras niet dezelfde eigenschappen heeft als een complex ecosysteem. Die laatste mist de vitaliteit van bijvoorbeeld een divers kruidenrijk grasland.